Hoe de terugkeer van de chauffeur bij internationaal transport te organiseren.
Een van de belangrijkste innovaties die door EU-verordening 1054/2020 (die deel uitmaakt van het eerste mobiliteitspakket) in het internationale wegvervoer wordt gebracht, is de verplichting om de chauffeurs ‘thuis’ te brengen voor een wekelijkse rustperiode na drie of vier opeenvolgende reisweken ( het interval varieert afhankelijk van hoe hij zijn wekelijkse rust neemt). Maar hoe is deze regel in de praktijk van toepassing? De verordening legt het op, maar legt het niet in detail uit, dus de Europese Commissie kwam tussenbeide, wat belangrijke verduidelijkingen opleverde.
De plaats van terugkeer;
De eerste verduidelijking betreft de plaats waar de chauffeur moet terugkeren. Het achtste lid van artikel 8 verwijst naar twee situaties: het hoofdkantoor van het transportbedrijf waar de chauffeur normaal is gevestigd of de woonplaats van de chauffeur, indien anders dan de eerste. Maar dezelfde verordening stelt dat “chauffeurs vrij zijn om te kiezen waar ze hun rustperiode doorbrengen”, en daarom wordt de plaats altijd bepaald door de chauffeur en niet door het transportbedrijf.
Indien de chauffeur geen keuze maakt, kan het bedrijf hem de keuze bieden tussen deze twee plaatsen (bijvoorbeeld via e-mail) maar kan geen andere plaats aangeven, zoals een buitenlandse vestiging. Maar de uiteindelijke beslissing hangt altijd af van de bestuurder, die ook kan beslissen om naar een heel andere plaats te gaan (zoals het huis van een vriend in een land of een vakantielocatie) en het bedrijf moet hem altijd de mogelijkheid geven om terug te keren naar het voertuig als hij klaar is. van de rustperiode. In alle gevallen kan de chauffeur de werkgever niet vrijstellen van de verplichting om werk te organiseren zodat hij “naar huis” kan terugkeren.
Samenvattend is de werkgever verplicht om de chauffeur de mogelijkheid te bieden om via een adequate werkorganisatie terug te keren naar zijn woonplaats of naar het operationele hoofdkantoor van het bedrijf. Deze organisatie moet actief worden ondernomen, dus zonder specifieke verzoeken van de chauffeur. Wat betreft de rustplaats, het is een kwestie die door de bestuurder moet worden beslist.
De Europese Commissie geeft een concreet voorbeeld: “Een Poolse chauffeur die in Slowakije woont en een werknemer van een in Polen gevestigd bedrijf voert transporten uit tussen Frankrijk en Spanje. De werkgever moet hem de keuze bieden en het werk dienovereenkomstig organiseren, zodat de chauffeur regelmatig kan terugkeren naar zijn woonplaats (Slowakije) of naar het operationele centrum van het bedrijf (Polen). De chauffeur kan de werkgever echter wel informeren over zijn beslissing om een pauze te nemen om naar een andere plaats te gaan, bijvoorbeeld in het zuiden van Italië voor vakantie. Na de onderbreking gaat de chauffeur rechtstreeks van de plaats waar hij rustte in Italië naar de plaats waar hij weer aan het werk ging (Spanje of Frankrijk) ”.
Betaling van onkosten;
Maar wie betaalt de transfersom? Het hangt van de situatie af, antwoordt de Commissie. Als de chauffeur de werkperiode beëindigt op de twee plaatsen die in het Reglement zijn aangegeven (dwz zijn woonplaats of het hoofdkantoor van het bedrijf) en ervoor kiest om daar te blijven, zijn er geen extra kosten voor de werkgever. Als daarentegen de plaats waar de vrachtwagen vertrekt ver verwijderd is van deze twee plaatsen, “omvat de verplichting van de werkgever om de terugkeer van de chauffeurs te organiseren de financiële verantwoordelijkheid om de reiskosten te dekken”.
Het derde geval is dat waarin de chauffeur besluit om deze tijd buiten de vrachtwagen door te brengen en ook op de twee plaatsen die door de verordening zijn aangegeven (zoals bij een vriend of een vakantieplek): in dit geval moeten de reiskosten worden betaal altijd de chauffeur. Dezelfde principes, voegt de Commissie toe, zijn van toepassing op chauffeurs die hun woonplaats in een derde land hebben en die in dienst zijn van het in de EU gevestigde bedrijf.
Bewijs van terugkeer;
Als het bedrijf aan deze verplichting voldoet, hoe bewijst het dan dat het dit heeft gedaan? Aan de hand van de gegevens van de tachograaf, de dienstdiensten van de chauffeurs en andere documenten die kunnen aantonen dat het bedrijf de chauffeur de concrete mogelijkheid heeft geboden om terug te keren, zoals trein-, bus- of vliegtickets of facturen voor transportdiensten. Dergelijke bewijzen moeten worden bewaard op het hoofdkantoor van het transportbedrijf (terwijl de chauffeur ze niet mag bewaren). Staten moeten samenwerken om verificaties uit te voeren.
De Commissie waarschuwt degenen die chauffeurs willen dwingen af te zien van terugkeer: “De verplichting van de werkgever om de regelmatige terugkeer van een chauffeur toe te staan, is van organisatorische aard, gecombineerd met de verplichting om een overeenkomstige administratie bij te houden voor controles door van de bevoegde autoriteiten. Dus een verklaring of verklaring van afstand ondertekend door een bestuurder (bijvoorbeeld als onderdeel van een arbeidsovereenkomst of een verklaring waarbij afstand wordt gedaan van het recht op vervroegde terugkeer, d.w.z. voordat de bestuurder een aanbod van de werkgever ontvangt) die afstand doen van zijn recht om voor terugkeer te kiezen, kan de werkgever niet ontslaan van de verplichting om een reële mogelijkheid van terugkeer te bieden, noch van de verplichting om het werk dienovereenkomstig te organiseren “.
Eigen baas;
De laatste vraag is of de terugkeerplicht ook geldt voor degenen die met hun eigen voertuig rijden, namelijk de eigenaar. Nee, antwoordt de Commissie, want deze verplichting geldt alleen voor chauffeurs in loondienst. Verordening 561/2006 geeft echter geen definitie van de soorten arbeidsrelaties, dus “bij gebrek aan een verwijzing naar de nationale wetgeving, moet het begrip worden opgevat als een autonome betekenis op basis van objectieve factoren”.
De Commissie citeert arresten van het Europese Hof van Justitie (C-658/18, punten 88 en volgende; C-147/17, punten 41 en volgende; C-316/13, punten 27 en volgende) en stelt dat “de vaststelling van ‘het bestaan van een arbeidsrelatie moet worden geleid door de feiten die verband houden met de feitelijke uitvoering van de arbeidsactiviteit en niet door de beschrijving van de arbeidsrelatie door de partijen’.
Deze verwijzingen dienen om de ware toestand van “autonomie” te verduidelijken. De Commissie voegt hieraan toe dat “het wezenlijke kenmerk van een arbeidsrelatie is dat iemand gedurende een bepaalde tijd diensten verricht voor en onder leiding van een ander in ruil voor een beloning”.
In deze context “zelfs als de definitie van ‘zelfstandige bestuurder’ in Richtlijn 2002/15 / EG op zichzelf niet van toepassing is in de context van Verordening (EG) nr. 561/2006 kan ook met deze definitie rekening worden gehouden. Een activiteit die wordt uitgeoefend als ‘zelfstandige bestuurder’ in de zin van deze definitie mag niet worden beschouwd als een arbeidsverhouding in de zin van artikel 8, lid 8 bis, van Verordening (EG) nr. 561/2006 “.
Concluderend verduidelijkt de Commissie dat “echte zelfstandigen niet binnen de werkingssfeer van artikel 8, lid 8 bis vallen. Een persoon die eenvoudigweg als zelfstandige wordt aangemerkt, maar wiens situatie voldoet aan de voorwaarden die kenmerkend zijn voor een arbeidsverhouding met een andere (natuurlijke of rechtspersoon), moet in plaats daarvan als werknemer worden beschouwd in de zin van artikel 8, lid 8 bis. , en valt daarom binnen het toepassingsgebied van deze bepaling “.
Bron Vertaling;(Google Translate) Bron;(TransportoEuropa) Bron Foto’s;(Ter Illustratie – 1280px-Brenner_LKW_Stau-Google-Image-MartinPutz-CC-BY-SA-3.0-Commons).
Reageren is gemakkelijker dan een vrachtwagen keren!